• Grommen: hij wil iets niet wat jij doet.
  • Heen en weer gaan met zijn kop: hij ziet niet goed.
  • Luid gillen: Pijn of doodsbang.
  • Zachtjes fluiten: Hij wil dat je hem met rust laat.
  • Brommen: Hij is kwaad.
  • Tandenkrassen: Veel pijn.
  • Zachte geluidjes maken: Hij vindt dat heel fijn.
  • Met z’n kop stoten: Hij wil dat je hem met rust laat.
  • In je vingers bijten bij voeden: Hij wil graag eten dus opschieten!
  • Op z’n achterpoten gaan staan: Nieuwsgierig.
  • Met zijn oren slaan: Hij is blij.
  • Plat op de grond liggen: Hij voelt zich fijn.
  • Overal poepen: Hij wil laten weten dat hij er als eerst is.

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb